Flexwet baat niet, schaadt wél

Wat bezielde Lodewijk Asscher toen hij eind 2014 – met hulp van de sociale partners - de Wet werk en zekerheid door de Kamer jaste? Dadendrang? Haast? Opportunisme? Feit is: het gemor over de wet is inmiddels uitgegroeid tot openlijk gedeelde frustratie. Gisteren (2 maart) hield de Tweede Kamer een hoorzitting over de effecten van de wet tot op heden. De kritiek is echter niet nieuw. De vraag is dus: gaat Asscher er nu wel iets mee doen?

Er schijnen nog mensen te zijn die denken dat de wet zo’n slecht idee niet was. Maar deze heeft een averechts effect zeiden arbeidsrechtexperts gisteren tegen de Kamerleden. De arbeidsmarkt verstart er juist door: kantonrechters wijzen ontslagaanvragen veel vaker af, waardoor ondernemers minder zin hebben om medewerkers in vaste dienst te nemen. MKB-Nederland-voorzitter Michaël van Straalen zei deze week dat er snel een aanpassing moet komen en trekt zijn steun voor de wet in. 
 
Werkgevers plukken de zure vruchten 
Forse kritiek was er ook van hoogleraren arbeidsrecht Evert Verhulp en Ferdinand Grapperhaus in een interview met het Financieele Dagblad. Zij stellen dat werknemers hogere vergoedingen eisen dan de transitievergoeding die in de nieuwe wet staat. Werkgevers hadden eerder nog de optie van een gratis ontslagroute via het UWV. Die is er niet meer. Vooral kleinere werkgevers plukken de zure vruchten. Net als flexwerkers met weinig rechten. Werkgevers nemen juist eerder afscheid van hen, vooral de groep die de door de wet beoogde zekerheid het hardste nodig heeft. 
 
Saillant is dat die ongewenste effecten al voorspeld waren. In december 2014 schrijven hoogleraren Aukje Nauta en Carsten de Dreu in De Volkskrant: ‘De Wet werk en zekerheid berust op aannames die niet feitelijk zijn onderbouwd en uitgaan van vooronderstellingen over gedrag die allang zijn achterhaald.’ Het probleem zit in het feit dat de mens niet rationeel is en de minister hier wel vanuit gaat. Dat blijkt al decennia lang een slechte basis te zijn voor beleidsinterventies, die daardoor vaak averechts uitpakken. Echter, wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit en mogelijke averechtse effecten van deze wet werd niet gedaan. 
 
Flexibilisering zet in hoog tempo door 
Intussen worstelen ook de werkgevers met de flexibilisering van de arbeidsmarkt. En dan vooral met de vraag hoe zij hun flexibele schil zo goed mogelijk kunnen inrichten. Want die flexibilisering zet in hoog tempo door, hetgeen op zich door velen wordt gezien als een noodzakelijke verandering: ‘Een voorwaarde voor de Nederlandse economie om concurrerend te blijven in een globaliserende markt,’ schrijft hoogleraar arbeidsmarkt Ton Wilthagen in 2012 in “Naar een nieuw Dutch Design voor flexibel én zeker werk”. 
 
Zo worden steeds meer functies ingevuld met behulp van flexibele arbeidscontracten, ook voor kritieke organisatieprocessen. Denk aan senior ICT-specialisten bij banken en verzekeraars die over gevoelige informatie beschikken. Dit soort experts wil tegenwoordig niet meer in vaste dienst komen. Aan de andere kant veranderen bedrijfsmodellen in veel sectoren sterk, wat de behoefte aan flexibele medewerkers juist aanwakkert. Zo verwacht TNO dat de flexibele schil van organisaties in 2020 gemiddeld 30 procent zal zijn. 
 
Werkgevers op langere termijn ook kwetsbaar
Ook daarom is er dringend behoefte aan een nieuw stelsel om de arbeidsrelatie te regelen. De cruciale vraag is daarbij: hoe organiseren werkgevers, werknemers en overheid flexwerk zó, dat het voor mensen op de arbeidsmarkt niet meer zoveel uitmaakt als nu of je een klassieke arbeidsovereenkomst hebt of een tijdelijk of flexibel contract. Voor organisaties zou dat ook niet zoveel verschil moeten maken. Maar er zijn wel degelijk consequenties. Volgens HRM-hoogleraar Paul Boselie is de schaduwkant van de flexibilisering dat dit werkgevers op langere termijn ook kwetsbaar maakt. Dit omdat de kwaliteit van de arbeidspopulatie op den duur zal verschralen. Het is bekend dat zzp’ers onvoldoende in hun eigen kennisontwikkeling investeren. 
 
Stelselwijziging vergelijkbaar met die in de zorg 
Bovendien ziet Nauta op de werkvloer een groeiende tweedeling tussen vast en flex, doordat de verleiding groot is om voor nieuwe projecten flexibele krachten in te huren. Gevolg is dat vaste medewerkers blijven stilstaan in hun ontwikkeling. Hiervoor zou een concept van goed opdrachtgeverschap bedacht moeten worden als pendant van goed werkgeverschap. Organisaties als AWVN willen een nieuw stelsel om de arbeidsrelaties te regelen. Zo’n stelselwijziging is qua impact en omvang vergelijkbaar met die in de zorg en de woningmarkt. Nauta wijst erop dat door technologische ontwikkelingen aan de lopende band nieuwe bedrijfsmodellen opkomen. Daarom kan de overheid beter ruimte laten voor experimenten in plaats van het stelsel in één keer aan te passen. 
 
Goed beschouwd kon de Wet werk en zekerheid niet veel meer zijn dan zo’n experiment. De vraag is: wat hebben we ervan geleerd? En vooral: met welke aanpak komt het Kabinet nu? Het woord is aan de minister…