Hof van Justitie van EU: “Ontslag vanwege hoofddoek is discriminatie”

Het ontslag van een Franse werkneemster vanwege het dragen van haar hoofddoek is volgens advocaat-generaal Eleanor Sharpston van het Hof van Justitie van de Europese Unie onrechtmatige directe discriminatie.

Moslima Asma Bougnaoui werkte als projectingenieur bij IT-consultancybedrijf Micropole. Tijdens haar werk droeg zij, wanneer zij daarvoor koos, een islamitische hoofddoek die haar hoofd bedekte maar haar gezicht vrijliet. Als onderdeel van haar functie moest Bougnaoui Micropole’s klanten bezoeken.
Na een klacht van een van die klanten dat Bougnaoui’s hoofddoek bij werknemers van die klant tot “ongemak” leidde, en diens verzoek ”de volgende keer geen hoofddoek”, werd haar gevraagd te bevestigen dat zij bij haar volgende bezoek gevolg zou geven aan dat verzoek. Zij weigerde dit te doen en werd op in juni 2009, ongeveer een jaar naar haar indiensttreding, ontslagen. Micropole concludeerde dat haar weigering om de hoofddoek af te doen het voor haar onmogelijk maakte haar taken namens het bedrijf te vervullen. Bougnaoui heeft haar ontslag aangevochten bij de Franse rechterlijke instanties.
De Franse cassatierechter, waarbij de zaak thans aanhangig is, heeft het Hof van Justitie gevraagd of een vereiste om geen islamitische hoofddoek te dragen bij het verrichten van IT-consultancydiensten bij klanten, kan worden aangemerkt als een „wezenlijk en bepalend beroepsvereiste”.
In haar conclusie wijst advocaat-generaal Eleanor Sharpston op de grote verschillen tussen de rechtsstelsels van de lidstaten met betrekking tot het dragen van religieuze kledij en religieuze tekens op het werk. Dat is met name zo ten aanzien van werknemers in de overheidssector. Daar de onderhavige zaak echter arbeid in de particuliere sector betreft, beperkt zij haar opmerkingen tot alleen dat gebied. Volgens haar valt iemands vrijheid om zijn godsdienst of overtuiging tot uiting te brengen binnen de werkingssfeer van de richtlijn omdat dit inherent is aan godsdienstvrijheid. Bougnaoui werd minder gunstig behandeld op grond van haar godsdienst omdat een projectingenieur die er niet voor zou hebben gekozen zijn of haar religieuze overtuiging tot uiting te brengen, niet zou zijn ontslagen. De advocaat-generaal komt derhalve tot de slotsom dat Bougnaoui’s ontslag directe discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging vormde. Hierbij wees de advocaat-generaal ook op Bougnaoui’s ontslagbrief waarin uitdrukkelijk op haar vakbekwaamheid werd gewezen.                                            
Het Franse Hof van Cassatie zal zich nog uitspreken over de zaak, maar volgt in de regel het advies van het Europese Hof.