Uitspraak Europees Hof houdt inhuur derdelanders even lastig als duur
Het inhuren van personeel van buiten de Europese Unie komt steeds vaker voor. Het UWV had in de eerste helft van dit jaar 18.800 aanvragen ontvangen van bedrijven die werknemers van buiten de EU in dienst willen nemen.
De instroom van buitenlanders sluit naadloos aan bij het huidige politieke pijnpunt
Dat zijn er bijna net zoveel als in heel 2023, toen 20.900 aanvragen binnenkwamen. Vergeleken met eerdere jaren is de stijging nog groter. Zo bleef de teller twee jaar geleden steken op 15.000 en werd het jaar ervoor zelfs de 10.000 niet gehaald.
Maatschappelijk gezien ligt dat gevoelig. De instroom van buitenlanders sluit naadloos aan bij het huidige politieke pijnpunt. Vooral als het gaat om asielzoekers en andere vluchtelingen, die ook kunnen behoren tot de groeiende groep derdelanders.
Kritiek
Dat bedrijven hier vaker een beroep op doen heeft te maken met de enorme hoeveelheid openstaande vacatures. Dat zijn er bijna een half miljoen (450.000). Maar het inhuren van derdelanders kan al snel kritische vragen en opmerkingen uitlokken.
Vooral over het gemak waarmee werkgevers buitenlandse krachten invliegen, ten faveure van mensen van eigen bodem. Ook voor de vakbeweging is dit een punt van belang: het inhuren van derdelanders kan voor werkgevers een aanleiding zijn om minder te investeren in de ontwikkeling van personeel.
Broodnodige aanvulling van het arbeidspotentieel
Aan de andere kant van het spectrum staan de arbeidsbemiddelaars, voor wie derdelanders de broodnodige aanvulling betekenen voor het bestand van arbeidspotentieel. Werkgevers, in het bijzonder CHRO’s, moeten daar een antwoord op hebben.
Dat antwoord kwam onlangs uit Luxemburg, waar het Europees Hof van Justitie uitspraak deed over de voorwaarden die gesteld mogen worden aan het inhuren van derdelanders. Uit dat vonnis blijkt dat het vrij verrichten van diensten door derdelanders lang niet zo gemakkelijk is als menigeen veronderstelt.
In een onlangs verschenen arrest van het Europese Hof van Justitie komt het vrij dienstenverkeer door derdelanders opnieuw aan de orde. De vraag is wat Nederland aan aanvullende eisen mag stellen aan dienstverleners die derdelanders in Nederland laten werken.
Geschil over negentig dagen in Nederland
Aanleiding is een rechtszaak, waarbij het onderwerp van geschil is dat na negentig dagen verblijf in Nederland verblijfsvergunningen moeten worden aangevraagd. Dit terwijl de derdelanders al genotificeerd zijn door de buitenlandse werkgever via het postedworkers.nl-systeem en waarbij precies dezelfde gegevens moeten worden verstrekt als bij de aanvraag om een verblijfsvergunning. Dat is dus een dubbele procedure.
Het gaat om een toegestane vorm van arbeid binnen het vrije verkeer van diensten, dat gepaard gaat met diverse administratieve verplichtingen
Ook ging het in de rechtszaak over de duur van de dienstverlening in Nederland. Die wordt in Nederland ten onrechte beperkt tot 24 maanden en niet tot de daadwerkelijke duur van de diensten.
Verder zijn in Nederland de leges voor de derdelanders vijf keer hoger dan de leges voor een verblijfsvergunning voor een EU-onderdaan. Dit terwijl het verstrekken van een dergelijke vergunning enkel een formaliteit is, omdat het verblijf op het grondgebied gebaseerd is op EU-recht en niet op basis van nationale wetgeving.
Uitspraak van het Hof van Justitie
Het Hof van Justitie heeft bepaald dat Nederland wel degelijk gerechtigd is opnieuw een verblijfsvergunning te vragen aan een ‘derdelander dienstverrichter’ als deze langer dan negentig dagen in Nederland verblijf beoogt. Dit in verband met de openbare orde. De duur van de Nederlandse verblijfsvergunning mag beperkt worden tot de duur van de vergunning in het land waar de werkgever is gevestigd.
Verder mogen hogere leges alleen toegepast worden als de vergunning zonder buitensporige formaliteiten kan worden afgegeven of verlengd en het bedrag van de leges ongeveer overeenkomt met de administratieve kosten die de behandeling van een aanvraag voor een dergelijke vergunning meebrengt. Dit laatste moet de nationale rechter onderzoeken.
Allereerst zal het ministerie van Justitie en Veiligheid en de IND moeten bezien wat de kosten zijn van het afgeven van vergunningen voor derdelanders. Als deze niet hoger zijn dan die voor de afgifte van vergunningen voor EU-onderdanen die verblijf beogen van langer dan drie maanden, zullen deze waarschijnlijk gelijk worden getrokken.
Meer kosten voor de inzet van derdelanders
De buitenlandse werkgever zal als gevolg van dit arrest meer kosten moeten maken, doordat hij voor zijn werknemers bij een beoogd verblijf van langer dan 90 dagen verblijfsvergunningen zal moeten aanvragen en daarvoor (veel) extra kosten zal moeten maken. Wel is het waarschijnlijk dat de legeskosten gelijkgetrokken worden met die voor vergunningen voor EU-onderdanen.
Het arrest van het Hof van Justitie bevestigt nog eens dat het vrij verrichten van diensten door derdelanders geen illegale arbeid is, maar legaal gebruik van het EU-dienstenverkeer. Maar het tijdelijk betreden van de Nederlandse arbeidsmarkt is lang niet zo makkelijk als menigeen denkt. Het gaat om een toegestane vorm van arbeid binnen het vrije verkeer van diensten, dat gepaard gaat met diverse administratieve verplichtingen.