‘Nederland investeert te weinig in R&D’
De Totale investeringen in wetenschap en innovatie 2019-2025 (TWIN 2019-2025) gaat in op de ontwikkeling van de overheidsuitgaven voor R&D en innovatie over de periode van 2019 tot en met 2025. De Nederlandse overheid financiert ongeveer 30% van de totale directe uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling (R&D). In 2019 gaf ze hieraan een bedrag uit van € 5,6 miljard. Daarnaast stelt de overheid directe middelen beschikbaar voor innovatie. Ook stimuleert ze private investeringen in R&D en innovatie via belastingvoordelen voor bedrijven die R&D en innovatie uitvoeren.
Alhoewel in de dagelijkse praktijk R&D en innovatie vaak worden gebruikt als synoniemen, zijn ze niet hetzelfde. Onder innovatie vallen alle activiteiten die kunnen leiden tot nieuwe of betere producten, processen of diensten. Van R&D is sprake wanneer het gaat om het vergroten van kennis en het ontwikkelen van nieuwe toepassingen.
In de publicatie wordt niet alleen gekeken naar de rijksoverheidsuitgaven, maar ook naar de totale uitgaven aan R&D (van bedrijven, overheid en andere organisaties) en naar de provinciale en EU-uitgaven. Verder worden de Nederlandse overheidsuitgaven aan R&D vergeleken met die van andere landen.
De belangrijkste bevinding van het Rathenau Instituut is dat in de periode 2013-2019 overheid, bedrijfsleven en overige financiers samen zo’n 2,16% van het bbp aan R&D besteedden. Daarmee liggen de totale Nederlandse R&D-uitgaven onder het gemiddelde van de OESO, en net boven het gemiddelde van de EU-27.Nederland heeft in Europees verband afgesproken om in 2020 2,5% van het bbp te besteden aan R&D. Om deze ambitie te realiseren, zal er meer geïnvesteerd moeten worden in R&D. Om in 2021 op 2,5% uit te komen, is met de meest recente prognoses € 4,1 miljard nodig, bovenop de € 16,6 miljard die in 2018 is uitgegeven. Bij gelijkblijvende verhoudingen tussen de verschillende financiers, zou de overheid, bovenop de al begrote € 0,73 miljard extra, aanvullend nog € 0,5 miljard extra moeten investeren. Vanuit het bedrijfsleven is een extra investering van € 2,3 miljard extra per jaar nodig ten opzichte van 2018. Buitenlandse en overige partijen zouden € 0,5 miljard extra moeten investeren.
Achterliggende gedachte bij investeringen in R&D is dat deze vitaal zijn voor onze kennissamenleving en economische groei stimuleren.
Enkele andere conclusies uit het rapport:
1. De rijksoverheidsuitgaven voor R&D en innovatie stijgen fors, met name door het Nationaal Groeifonds.
De rijksoverheidsuitgaven voor R&D en innovatie stijgen naar verwachting van € 7,3 miljard in 2019 naar € 9,2 miljard in 2025. Dit komt vooral door meer directe uitgaven voor R&D en innovatie. De directe uitgaven voor R&D stijgen met bijna een miljard euro (€ 969 miljoen; +17%). Ook de directe uitgaven voor innovatie stijgen flink (€ 779 miljoen; +207%).
Een van de belangrijkste oorzaken van deze stijgingen is het Nationaal Groeifonds. Dit fonds, bedoeld om bij te dragen aan economische groei op langere termijn, besteedt vanaf 2021 geld aan kennisontwikkeling, infrastructuur en onderzoek, ontwikkeling en innovatie. In totaal is er € 20 miljard vanuit het fonds beschikbaar voor toekenningen in de periode 2021-2025. De verwachting is dat via het Nationaal Groeifonds in 2021 zo’n 0,3 miljard euro in R&D en innovatie wordt geïnvesteerd, en dat dit oploopt naar zo’n 1,3 miljard in 2025.
2. Extra middelen voor de coronacrisis, vooral regionaal.
De overheid zet op verschillende plekken extra middelen in om door middel van R&D en innovatie de gevolgen van de coronacrisis te bestrijden. De middelen worden veelal uitgezet in de regio. Zo zet het ministerie van EZK in 2020 een corona-overbruggingslening (€ 210 miljoen in 2020) uit via de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s), en versterkt het ministerie de fondsen van de ROM’s met € 106 miljoen in 2020. Daarnaast maken acht provincies extra middelen vrij voor kennis en innovatie in verband met COVID-19.
Tot slot is ook op landelijk niveau rekening gehouden met de coronacrisis. Het budget van de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) is in 2021 verhoogd, om het tarief van de eerste schijf te verhogen, en zo private investeringen in R&D te stimuleren.
3. Belangrijkste stijgers: budget voor universiteiten en publiek-private samenwerking.
De directe R&D-uitgaven van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stijgen naar verwachting over de periode 2019-2025, van € 4,1 miljard naar € 4,3 miljard (5,2%). Dit komt vooral door een toename in de institutionele financiering voor universiteiten: van € 2,9 miljard in 2019 naar € 3,2 miljard in 2025. Ook de directe R&D-uitgaven van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) stijgen over de jaren 2019-2025 van € 740 miljoen naar € 876 miljoen (18,4%). Deze stijging wordt onder andere veroorzaakt doordat er meer budget uitgetrokken wordt om publiek-private samenwerking (PPS) te stimuleren. Zowel de budgetten voor de PPS-toeslag als voor de MKB-Innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT) stijgen.
4. Belangrijkste daler: bekostiging voor NWO daalt.
De bekostiging voor NWO (exclusief de NWO-instituten) daalt over de periode 2019-2025 van € 804 miljoen naar € 730 miljoen. De daling bij NWO is deels een gevolg van de overheveling van de middelen voor de SEO-regeling en de resterende sectorplanmiddelen naar de universiteiten, om de werk-, aanvraag- en matchingsdruk terug te dringen. Dit gebeurde naar aanleiding van het advies van de commissie-Van Rijn.
5. Institutionele uitgaven aan TO2-instellingen komen in 2020 voor het eerst weer boven het niveau van 2010.
De instellingen voor toegepast onderzoek (TO2-instellingen) kenden na 2010 een lange periode waarin hun middelen voor R&D daalden. In 2020 komt de institutionele financiering van de TO2-instellingen, rekening houdend met inflatie, voor het eerst boven het niveau van 2010 uit. In 2010 lag het institutionele budget van de TO2-instellingen op € 478 miljoen (TWIN-berekening). In 2020 ligt het op € 552 miljoen. Rekening houdend met inflatie is dit 1% hoger dan in 2010. De toename ten opzichte van eerdere jaren komt vooral door toegenomen investeringen vanuit het ministerie van Economische Zaken en Klimaat.